Het geluid van de scharensliep, want die bestaat nog, herken ik direct: hij kleppert een serie metalen staafjes die aan zijn fietsstuur hangen en zo roept hij de bewoners van de flats naar zijn nering.
Gisteren hoorde ik een man roepen tussen de huizenblokken. Ik kon hem niet zien. Dao legde uit dat hij haar wilde kopen. Voor een gratis knipbeurt neemt hij je haar mee, waarmee dan pruiken worden gemaakt.
Ik kijk er niet van op.
Ik moest even denken aan de orgelman die bij ons door de straat kwam: een groot straatorgel getrokken door een paard. Op je verjaardag betaalde mijn vader iets meer en speelde het Lang Zal Hij Leven. Ik moest ook denken aan de petroleumman, met zijn gele handkar met een wat vettige duwstang die we af en toe een eindje op weg hielpen. En dan natuurlijk de schillenboer met zijn stoere tractor en aanhanger, die twee keer per week langskwam, die we bij het begin van de wijk op zaterdagmorgen opwachten zodat we meekonden op de zitjes boven die enorme wielen.
Veel van die ondernemingen zijn verdwenen. Hier in China zijn ze er nog. Er is een man voor het karton, een man voor het hout, een man voor de keukenrestjes en allemaal op bakfietsjes. Er zijn klusjesmannen op de fiets met een gereedschapstas en een zelfgeschreven reclamebordje aan de bagagedrager. Het land van de schnabbelaar, het land van stugge doorzetters. Iedereen zet zijn tanden in de grote economische koek.
Er kan altijd ergens iets verdiend worden, en ook al is het weinig: een paar euro betekent weer brood op de plank.