Negen Uruguanen lagen her en der verspreid op het asfalt, toen mijn Zuidafrikaanse vriend (met zijn bezoekers op weg naar De Muur) voorbijkwam. Het minibusje waarmee de toeristen uit Urugay reisden was tegen een lantaarnpaal geklapt en over de kop geslagen.
Chinezen reden luid toeterend met een bochtje om de ravage. Mijn vriend A. stapte uit. “Alles wat ik had geleerd bij Eerste Hulp kwam onmiddellijk boven. Gelukkig was er een kleine verbanddoos in het busje.”
Behalve schrammen en bulten, waren er ook serieuze gewonden: het linkerbeen van een man hing ter hoogte van zijn schouder, een vrouw met een gapende hoofdwond, nog een gebroken been, een gebroken arm en iedereen in shock. Zo goed en kwaad als het ging verbond A. wat hij kon, en omdat er geen telefoonbereik was, droeg hij samen met zijn bezoekers de ergste gevallen naar zijn auto (“Dit gaat even pijn doen, makker!”, zei hij tegen de man bij wie het been tegen zijn schouder hing) en reed zijn chauffeur de eerste gewonden naar het dichtsbijzijnde ziekenhuis.
Vandaar werd de politie ingeschakeld. Hetgeen voor mijn vriend het moment was om zijn weg naar de Muur te vervolgen.
Want voor je het weet zit je als hulpverlener diep in de nesten.
Vriend A. kon er rustig over vertellen, hij heeft wel voor hetere vuren gestaan, maar hij gaf toe toch wat minder geslapen te hebben die nacht.