Het getetter, geronk, en gehoest van het dagelijkse verkeer in de grote stad begint me te irriteren. Het is alsof mijn oren opeens functioneren op een ander niveau: het komt allemaal knetterhard binnen, en het maakt het volgen van een gesprek op een terras enkel mogelijk met de kunst van liplezen.
Niet dat die gesprekken zo hoognodig gevolg moeten worden: ook hier raak ik geirriteerd door prietpraat of de absolute tegenhanger, ‘het goede gesprek.’ Dit ligt ook al aan mij: mijn pijngrens is ook hier erg verlaagd.
Het zal wel komen door de aanhoudende warmte, de drukkende deken van grijze wolken, het lamlendig langsslenteren van de zwetende voetgangers, de nachten dat ik moeilijk in slaap kom, en het gebrek aan zon.
Dat is duidelijk: ik ben toe aan vakantie. En hoewel de school al anderhalve week dicht is, moet ik nog even wachten tot we wegvliegen, want DD zit midden in een filmproject en dat duurt nog een paar weken.
Tot die tijd nog even tandenknarsend doorbijten. Niet te hard, want voor je het weet zit ik weer bij de tandarts.