2012

De laatste dag van het jaar 2012, en we vieren de jaarwisseling ergens op het strand met een drankje en veel vuurwerk, als het weer dat toelaat, want het dreigt te gaan regenen. Daarna gaan we even feestvieren in onze favoriete straat, waar ze ons inmiddels kennen en waar het bier al klaarstaat als we aanschuiven.
De kerstdagen zijn we makkelijk doorgekomen. We deden er niets aan, het waren dagen als elke dag, en dat was geweldig. Er waren bijna geen kerstliedjes of Thais met kerstmutsen. Een verademing.
Drie boeken uitgelezen: Love in the Time of Cholera van Marquez (een herlezing), When Will There Be Good News van Kate Atkinson (briljant) en Paul Therouxs Elephanta Suite (drie verhalen over India; vooral het laatste was geweldig). Gisteren drie nieuwe boeken gevonden in een lokale boekenwinkel, zo komen we de winter wel door.
Over 2012 kunnen we kort zijn: het was een druk jaar met veel veranderingen, tja, zo is het toch altijd? Vanavond rond dat bepaalde uur van 11 tot 12 zal ik wel waar wat melancholisch worden: de mensen die voor altijd weg zijn komen me dan altijd even bezoeken.
Maar het valt makkelijk om er niet te zwaarmoedig van worden als je dit doet op een tropisch eiland.
Ik wens de paar lezers van Achterob het allerbeste voor het nieuwe jaar. Laten we maar blijven schrijven.

Thuis op vakantie

Mijn huis en haard staan in China, zoals U weet, maar elke keer als ik het Koningrijk van Thailand binnenkom voel ik me verschrikkelijk thuis.
Natuurlijk: dat komt omdat ik hier al zo vaak ben geweest dat de stempels niet meer passen in 1 paspoort. Maar die voortdurende trek en honger naar dat vertrouwde Thailand zegt wel iets.
Inmiddels zwijmel ik niet bij elke palmboom die ik zie.
Die tijd hebben we gehad.
Ze blijven mooi, dat wel.

Ik kan mijn weg vinden over het eiland, ik weet wat lekker en goed is, het tempo bevalt me, en de mensen zijn doodgewoon en aardig.

Hier wil ik zijn.

De beste stuurlui…

Je wilt niemand voor het hoofd stoten als het gaat om een aangespoelde bultrug.
Ik zal een van de laatsten zijn die schouderophalend denkt: ach, een dier.
Ik vind het een mooi dier, een interessant dier, en ik kan mij indenken dat Johannes leed, en verlost moest worden.
Johannes. Daar begint de schoen te wringen.
Iemand heeft de bultrug, die voorheen naamloos door de zeeen zweefde, een naam gegeven, zodat hij opeens een hij werd, met een naam en dus een persoonlijkheid.
Zoals ook de huilers die ’t Hart opneemt in haar creche allemaal een naam krijgen.
Dat werkt goed.
Eenmaal aangespoeld, en gedoemd te sterven, (door een natuurlijke navigatiefout) werd hij Johannes, en ik kan me voorstellen dat hij een terugkerend item was op het 8-uur journaal.
Kamervragen, wellicht, en een opzet voor een protocol voor wat te doen als Marietje aanspoelt.

Ben ik het wel eens. Laten we de rol van al die instanties maar eens vastleggen voor als het weer eens gebeurt. Die wil de eer, die wil bekendheid, en die wil de botten.

Nederland en de natuur: we hebben al zo weinig, dus we zetten ons er voor in. Prima.

Maar laten we niet hypocriet zijn. De herten die we schieten heten geen Harry. En een bultrug geen Johannes.

Wapens

Ergens in het achterhoofd van iedereen die in het onderwijs werkt leeft het meest ondenkbare en gruwelijke en toch realistische scenario van een kind dat gewond raakt of doodgaat onder jouw zorg.

Het maakt niet eens uit hoe dat wettelijk is geregeld: vanaf het moment dat ze de school inlopen zijn ze onder onze zorg en verantwoordelijkheid, en in elke school waarin ik heb gewerkt en werk werd die verantwoordelijkheid zeer serieus genomen.

In de school waar ik nu werk hebben we twee keer per jaar een ‘ lock down exercise’, met een sirene, deuren die op slot gaan en gordijnen die worden gesloten. De leerlingen hebben daar wel vragen over, die we wat halfslachtig afwimpelen. De ‘earthquake drill’ begrijpen ze wel, maar deze?

Tijdens onze laatste ‘lock down drill’ hadden we vergeten om onze autische leerling te waarschuwen. Hij is joods, en het had me al wat tijd gekost om hem door het trauma van de raketten op Tel Aviv te loodsen, enkele weken geleden. Toen het alarm ging, en ik de deur op slot draaide, moest hij naar de WC. Dat kon dus niet. Hij begreep dat niet. Ik probeerde zo duidelijk te zijn als mogelijk, maar ik zag de paniek in zijn ogen en zijn lichaam.

Hoe leg je aan kinderen uit dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat een maniak de school inloopt met een mes of hakbijl? (Dankzij de wetgeving in China zijn pistolen en geweren onmogelijk, Godzijdank. Op dezelfde dag viel een man met een mes een school in China binnen en verwondde 22 kinderen.)

De vraag die ik mijzelf stel tijdens donkere uren in de nacht: wat zou ik doen? Stort ik mij op de gek met het pistool of mes, zoals mijn collega’s in Sandy Hook deden?

Ik denk het wel. Ik ben geen held. En ook zij zouden zichzelf nooit hebben beschreven als een held. Maar we zijn domweg verantwoordelijk,  en kom niet aan mijn kinderen.

 

 

 

Sneeuw

Aan het einde van onze jaarlijke ‘panto’ (een moeilijk uit te leggen begrip, maar het is zeer Engels, een verhaal waarin mannen vrouwen spelen, en sprookjes een rol spelen, en waarin ik deze keer de Naughty Fairie was) kondigde de baas aan dat we mogelijk morgen geen school hebben, vanwege de te verwachten sneeuw.
We gingen dus allemaal al een beetje in vakantiesfeer. Een halve dag te gaan, maar als het even doorsneeuwt vanavond, is de vakantie al begonnen!
Ik kijk vanuit mijn keukenraam, en zie gestage sneeuw: dunnetjes, maar alles behalve de weg is wit. Doorvriezen, denk ik. Het zou zo maar kunnen.
D. zegt dat het allemaal goedkomt, ik heb er nog even een hard hoofd in.
Sneeuw.
Ik hou er niet van.
Van maar vanavond doe ik een sneeuwdansje.

De Lange Man

Bij het inchecken deed De Lange Man traditiegetrouw zijn uiterste best om nog langer te zijn dan gewoonlijk, zodat de vriendelijke dame achter de balie medelijden met hem zou hebben, zodat een stoel met extra beenruimte gevonden kon worden, maar ‘Jingle Bells’ schalde door de vertrekhal, en De Lange Man moest zich zover voorover buigen om zich verstaanbaar te maken dat zijn pleidooi onmiddellijk smolt tot een zielig plasje.
Vier klassen origami en jarenlange ervaring in Beijing taxi’s kwamen van pas toen hij zich schoenlepelde in de hem toebedachte stoel.
Ook in het vliegtuig kraakte Jingle Bells door het gangpad.
De Lange Man verzonk in meditatie achter zijn klein gevouwen krant en sloot zich af voor het spektakel van de vele potten en pannen en kamerolifantjes die boven zijn hoofd in de compartimenten werden geperst.
Een flink gezette man met een buik enkele biervaten wijd, en armen als achterhammen tuurde naar de stoelnummers (“Natuurlijk!” gromde De Lange Man binnenhoofds, het Noodlot omarmend als een vertrouwde vriend) en begon zijn handbagage te ontpakken op de stoel naast De Lange Man. Het duurde vijf minuten, waarbij veel heen en weer werd geschuifeld om andere passagiers door te laten, als druppels langs een kurk, en de neus van De Lange Man kwam verschillende keren tot op 5 cm van de zwoegende bergbuik, maar uiteindelijk plofte De Dikke Man in zijn stoel, en De Lange Man had willen zweren dat het toestel wiegde op zijn onderstel.
Een gedienstige steward schoot toe met een glimlach en een extra riem, en hijgend begon De Dikke Man zich in te snoeren, terwijl De Lange Man zich zo ver mogelijk wegboog van het strijdtoneel.
In zijn miniscuul gevouwen krantje las De Lange Man over het zoveelste geval van zinloos geweld, en hij vroeg zich mistroostig af of er zoiets bestond als zinvol geweld.
“U zult wel denken,” hijgde De Dikke Man, “dat heb ik weer: een stevige man naast me in Economy.”
“U kunt vast gedachten lezen.”, dacht De Lange Man, maar zijn lippen vormde wat tut en achgeluidjes, en hij ritselde wat met zijn krant, alsof hij het algehele volume van De Dikke Man wegwuifde als een tijdelijk ongemak.
“Had ik het geld, meneer, “ zuchtte De Dikke Man, “dan zat ik ik nu breeduit voorin. Maar ja…ik denk dat ik mijzelf nog gelukkig mag prijzen dat ze me laten vliegen.”
Het vliegtuig had zich inmiddels losgemaakt van de navelstreng en tufte iver het asphalt, de vleugels wiegden stroef: een oefenende zwaan met plannen. “Altijd dik geweest.”, berustte De Dikke Man, “En als je klein bent is dat nog wel olijk. Maar als je in de zesde uit de ringen kukelt,…het geluid van mijn lichaam op die mat doet me vaak nog wakker schrikken.”
Het vliegtuig stond aan het begin van de startbaan, de motoren brulden vol verlangen en een baby begon te huilen.
“Ik ben een getraumatiseerd mens, meneer.” zei De Dikke Man, met een kleine snik in zijn licht gestegen stem. “En vliegen is niet mijn hobby.” Toen het vliegtuig vooruitschoot, greep De Dikke Man de armleuningen, de achterhammen swollen op en hij duwde zich terug in zijn stoel. “Niet leuk.”, piepte hij en sloot zijn ogen. De Lange Man voelde even het kind in hem wakker worden, met verwondering over deze zware vogel die zich schijnbaar moeiteloos los kon maken van de zwaartekracht, en hij zag de grijze soep verdunnen tot ze het blauwe gewelf bereikte, die strak door Michealangelo geverfde koepel en het vliegtuig zweeg en zweefde.
“Tijd voor een drankje?” vroeg De Gedienstige Steward, en hij gaf De Lange Man ongevraagd een kelkje en een knipoog. De Dikke Man was in slaap gevallen: een zacht ronkende berg. Bij het tweede kelkje blikte De Lange Man steels opzij, en verdomd: De Dikke Man leek olijk en toonde gelijkenis met, ja, De Lange Man kon het nauwelijks bevatten, zijn alterego IM.
Toen de maaltijd was geserveerd, en De Dikke Man een lodderig oog opende, was De Lange Man in een uitstekende stemming. “Hier..”, dapperde hij, terwijl hij zijn toetje plaatste op het dienblad van zijn buurman, “U kunt er vast nog wel een gebruiken.”
De Dikke Man straalde, en wurmde zijn lepeltje uit de verpakking.

12/12/12

Sneeuw in Beijing: dat is altijd gerommel.
Taxi’s moeilijk te vinden, de avondspits begint vroeg. Vanmiddag kregen we opdracht van de baas om het pand snel te verlaten, via elk vervoermiddel dat te vinden was.
Paniekerig.
Het sneeuwt al ure niet meer, er zijn nog wat zielige hoopjes en er is wat ijs. Maar van een noodtoestand kunnen we niet spreken.
Het was wel de aangewezen avond om weer eens te hotpotten. Gezellig rond een pot dpampende olie met specerijen, en ja, dat lijkt heel erg op ons fonduen.
Tonnetje rond stonden we aan de stoperand, en bedachten dat naar huis gaan wel eens moeilijk zou kunnen zijn. Want taxichauffeurs zitten ook lekker warm thuis.
Gelukkig kwam er een bus, en D. wist dat hij vlak bij ons huis stopte.
Ik doe het niet vaak, de bus, maar als ik het doe denk ik: waarom niet? Het was een vrijwel lege bus (iedereen zat thuis bij de kachel) en het voelde erg veilig, zo hoog op de wielen.
Er is meer sneeuw voorspeld, maar dat geloof ik als ik het zie. Hoewel de Chinezen vrij accuraat zijn.
We hebben nog anderhalve dag school. Dat heet even doorbijten, zoals altijd.
Volgende week gaan we even zonnen in Thailand.