De Lange Man bezocht in zijn klerenkast de in de loop der jaren opgebouwde verzameling Oranje requisieten. Er waren opblaashoedjes in de nationale kleuren, een paar Unox-wanten, een frivole oranje boa en een paar klompen, ooit te klein aangeschaft. Er waren Heineken T-shirts, en ook een oranje das met vrolijke leeuwtjes. Maar niets passends om te dragen bij de inauguratie van een kersverse Koning, zuchtte De Lange Man binnenhoofds en hij besloot een kuierrondje te maken over de grachten om zijn gedachten te ordenen. Het nevelde vroeg, de burgers hadden zich teruggetrokken voor hun beeldbuizen en blauw flikkerend licht kwam door de ramen en verlichtte het pad van De Lange Man tot aan de stamkroeg.
De Kasteleinse met de Blozende Wangen begroette hem met een “Als een mot naar de lamp, Lange Man?” en schoof hem een ijskoud kelkje toe. De Lange Man hief het tot de lippen, proostte het statieportret van de Koningin dat achter de bierglazen promineerde, en nam een slokje.
“Ik heb het er niet op.” prevelde de man naast hem op de kruk, gezeten achter een halfvol glas van ooit schuimend bier. “Dat hele koningshuis, het kan me gestolen worden.” Vanuit zijn ooghoeken observeerde De Lange Man zijn collega drinker: een kleine man met enorme wenkbrauwen, en een klein snorretje onder een spitse neus. De Muizige Man klotste zijn bier in het glas, zodat het wat schuimde. “Geld speelt geen rol. Een eenvoudige doch voedzame maaltijd is hen vreemd.” De Muizige Man liet een boertje dat nagalmde in zijn glas. “Sloven zijn wij, onder het juk van de grote denkramen.”
“Dat is..” diplomatiekte De Lange Man, “zeker een bepaalde manier om hier naar te kijken.” Hij nam een wat groter slokje en gebaarde de Kasteleinse voor een opvolger. “Maar denkt U misschien dat we beter af zijn met een president?” De Muizige Man zweeg en tuurde naar de bodem van zijn glas, alsof daar wijsheid was te vinden. “Dat nou ook weer niet.” mompelde hij.
“Juist!” trompetterde De Lange Man, die dacht te staan een het begin van een triomfantelijke overwinningstoespraak. Hij zag in een flits Wilhelmina, een kleine, wat proppige vrouw die op het balkon van het Paleis op de Dam bij “Leve de Koningin!” haar arm zo strak en hard omhoog wierp dat ze bijna achterover leek te tuimelen. Hij zag Juliana het roerige volk vanaf het balkon tot iets van stilte manen, met een ontroerend Sssst!. Het was de tijd van ‘Geen Woning, geen Kroning’, en de Gouden Koets was wazig door wolken traangas. Dat waren momenten van iconische waarde, en hij verheugde zich op een paar nieuwe, die hij kon meedragen voor de rest van zijn leven.
“Uw woordkeus…” sprak De Muizige Man, “ is exemplarisch voor het probleem. U zegt: ‘met een president’. Maar moet dat niet zijn ‘onder een president?’ Of, zo U lijkt toe te juichen, ‘onder een monarchie’?
Het kelkje van De Lange Man zweefde enkele seconden tussen tapkast en lippen. “Bilderberg, jonge vriend.” lispelde De Muizige Man, en zijn harige wenkbrauwen golfden op en neer als hamsters op een trampoline. “Meer zeg ik niet.” De Lange Man staarde naar het portret van de Vorstin. Ze leek te knipogen. “Ik weet niet zo goed wat dat betekent.”, probeerde De Lange Man, “maar ik denk te weten dat wij niet slecht af zijn onder Ons Koningshuis.” Toen hij zat zei, klonk het al seen proclamatie waarin de hoofdletters te horen waren.
“Wij hoeven nergens onder.”, zei De Muizige Man. “De zoden uitgezonderd.” Met die woorden plaatste hij zijn geld op de bar, rechtte zijn rug waardoor hij centimeters groeide en vertrok, De Lange Man achterlatend met een klein, bijna onzichtbaar barstje in zijn koningsgezindheid.
Buiten dreven slierten mist over het grauwe water van de gracht. De Lange Man peinsde zich naar huis, en toen hij de sleutel in het slot stak, de vertrouwde klik hoorde, en de kat zich meldde voor een eenvoudige doch voedzame maaltijd, dacht: “Ach, wat dan ook. We krijgen Maxima als Koningin. Dat kan toch niet mooier?”