Swaffelen

Swaffelen. Ook wel zwaffelen genoemd. Het woord, mij voorheen onbekend, voldoet plezierig aan de geldende spellingregels, roept een Swiebertje gevoel in mij op, en komt dus met vlag en wimpel door de eerste keuring. Een Ierse mevrouw had dit woord geleerd, en was blijkbaar zo gefascineerd door de betekenis, dat het in haar geheugen was blijven steken. ‘Google it!’, zei ze enthousiast en ik was blij.

Eindelijk, zuchtte ik, eindelijk zijn we voorbij aan het ‘neuken in de keuken’ of ‘pijpen godverdomme’ dat zoveel buitenlanders wordt aangeleerd door stupide en mogelijk oneindig geile Nederlanders in den vreemde. Hier is een nieuw woord!

Thuis, met kopje thee, googlend, werd ik weer eens teleurgesteld.

“Swaffelen (or zwaffelen) is a Dutch term meaning to hits one’s penis, often repeatedly against an object or another person’s body.”

Tja, zo komen we nooit verder dan het beeld dat die Amerikanen van ons hebben: Sodom en Ghomorra aan de Noordzee. Ik hoor Bill O’Reilly al spinnen van genoegen. En niet zozeer over het meppen van de penis tegen iets of iemand, maar over het feit dat het verdorven Nederland er zelfs een woord voor heeft uitgevonden.

Dan lig ik weer een nacht wakker. ‘OK, we hebben het woord, maar hoe wordt dat dan gebruikt?” denk ik dan. ‘Het is een werkwoord. In de toekomende tijd? Bijvoorbeeld: ik ga jou vanavond zwaffelen? Of in de tegenwoordige tijd: ik zwaffel je! Of misschien in de verleden tijd, bijvoorbeeld tijdens het ontbijt: ‘Ik heb jou gisteravond gezwaffeld!’’

Ik ben niet zo op de hoogte met de hedendaagse dialogen tijdens de wilde dan wel protestante Nederlandse sexbeleving, maar ik denk zomaar dat het woord zwaffelen niet zo vaak wordt gebruikt.

U ziet: het zijn doorgaans de kleine en onbelangrijke zaken die mij wakker houden.

Nijdig en boos: het verschil

Ik heb sinds november 2013 prachtige pillen.

Vrienden zijn jaloers op mijn tabletjes. Collega’s willen ook.

Je krijgt ze niet zomaar, die kleine wondertjes, je moet er wel voor naar een psycholoog die de diagnose ‘Severe bi-polar disorder’ vaststelt, en dan krijg je dozen van het spul. “Doe er maar twee per dag.”, zei de dokter. En dat doe ik braaf.

Het effect is verbazend. Ik maak me niet meer druk over alledaagse ergernissen. Een gat gebrand tijdens het strijken in een nieuw overhemd? Tja. Een half uur lopen door de regen vanwege een verkeersopstopping? Het is niet anders. Een lekkende barkuip? We bellen even iemand. Een dronken idioot die mij verwensingen stuurt via WeChat? Ach gut.

Zelfs de dagelijkse marteling van de ochtendspits blijft bloeddruksgewijs zeer draaglijk.

Kortom: dat gevoel van oplaaiende en kortstondige woede AKA nijdig zijn, is weg.

Natuurlijk zijn het niet alleen de medicijnen: de 2 maanden therapie met de psycholoog waren en zijn een belangrijke component van mijn herstel en mijn verfriste kijk op het leven en de wereld. Relativeren, reflecteren, pauzeren, zaken op hun juiste waarde schatten, eerlijk zijn tegen je zelf; het is schokkend dat we vandaag de dag zo makkelijk in de valkuil van negativiteit vallen en deze basis vaardigheden vergeten. Iedereen maar druk, iedereen maar klagen. Maar voor alle duidelijkheid: mijn Jamaicaanse psych (een held) hield geen roze bril voor mij op. De realiteit, zelfs als die pijnlijk is, moest ik met open vizier beschouwen, en vervolgens handelen.

Maak ik me dan niet meer boos? Jawel.

Boosheid is langduriger. Boosheid laat ik toe na een zorgvuldige afweging van feiten.

Nu de barbaren van Islamic State een kruisvaart zijn begonnen tegen de ongelovigen werd de pacifist in mij met zijn ongelovige neus op de feiten gedrukt. Ik betrapte mijzelf op een koerswijziging in mijn denken over Islam. ‘Bombardeer die idioten naar de hel.’ dacht/denk ik. Boos. Ook boos dat ze mij dit laten denken en voelen. Rechts wint, links verliest. Verharding, polarisatie. Boos.

De wereld van de Goede Doelen (Greenpeace, ASL) is een wereld van goed verdienende CEOs. Ik geef geen geld meer aan goede doelen. Boos.

Ik kan nog wel even doorgaan (journaille, MH17, Frans Timmermans, etc) maar dat bewaren we voor een andere dag.

Ik denk dat onze ouders en grootouders net zo bezorgd waren over de wereld in het algemeen.

Maar dat zijn misschien de pillen.

 

 

 

De Lange Man

Het liep tegen het einde van de vakantie en De Lange Man had besloten tegen zonsondergang eens door de branding te kuieren. De zee was moe, lusteloos en traag na een lange dag van stoeien met kinderen en roodverbrande Russen, de zon hing nog een dertig centimeter boven de horizon, kleine krabbetjes vluchtten weg voor zijn voeten, en de hemel kleurde groen en die kleur die hoort bij limonade siroop in yoghurt.
De Lange Man speurde naar opvallende schelpen, maar vond niets. De badhanddoek rond zijn nek werd klam, en hij klom wat meters in het mulle zand en koos zijn plek voor het bekijken van de zonsondergang.
Hij spreidde zijn handdoek en nam plaats.
“U zult wel denken…” zei de witbebaarde man, die uit het niets was verschenen en een helblauwe handdoek zorgvuldig uitvouwde op het zand, “wat doet deze vreemdeling zo dicht bij mij, en zo onverwacht?”
De Lange Man snakte even naar adem, maar kon niet antwoorden, want de witbebaarde man legde een vinger op zijn lippen en zei: “Ik ben het, God.”
Een klein vuurwerk in het brein van De Lange Man jubelde Hosanna. Hij gluurde zijdelings en bezag God: een schriele man, met dunne benen. De baard, wollig en witgrijs, raakte zijn navel. “Als dit uiterlijk je niet bevalt,” fluisterde God, “dan ben ik iemand anders.”
“Nee, nee…”haastigstamelde De Lange Man, “dit klopt wel zo’n beetje met de plaatjes die ik inkleurde voor mijn Eerste Heilige Communie.”
“Dat dacht ik wel.” zei God, en hij leunde terug op zijn handdoek en sloot zijn ogen tegen de ondergaande zon. “Ik dacht, ik ga eens langs bij De Lange Man om te zien of hij wat vragen heeft.”
Het begon De Lange Man te duizelen. “Nou ja, ik denk dat…”
God hief zijn hand en zei: “Nogal dom van mij, omdat ik weet wat je vragen zijn.” Hij richtte zich op en keek naar de zee en het strand met wandelaars. “ Ik dacht ook, ik ga eens kijken hoe de zee en het strand eruit zien. Ik bedoel, je maakt die dingen, en je hebt er geen omkijken naar, maar af en toe jezelf eens een schouderklopje geven,…” God zuchtte en leunde terug.
Er viel een kleine stilte. De zee knibbelde aan het zand, een kleine schare krabbetjes had zich verzameld bij Gods voet. De zon doopte een teen schoorvoetend in de zee.
“Drankje misschien?” vroeg God, “Om de tong wat losser te maken?” Een blonde jongeling, uit net niets verschenen, reikte De Lange Man een Long island Ice Tea. Hij zag een vleug van vleugels.
“Ok.” hervatte De Lange Man zich na een ferme slok. “Hoe zit het dan met al die rottigheid vandaag de dag?”
God zuchtte diep. Zandkorrels bewogen, de krabbetjes deinsden terug.
“Ik bedoel…”dapperde De Lange Man voort, “ het Midden-Oosten staat in brand. Mensen worden onthoofd. Kinderen sterven. Ebola vermoordt. De rijken worden rijker. Vliegtuigen storten neer. Kanker.”
God toverde uit zijn zwembroek een sigaar en stak hem op. Hij inhaleerde, blies uit, en de rook werd een wolk boven de einder die de zon omfloersde.
“Ik zou iets kunnen zeggen over wilsbeschikking, eigen keus, en mijn mysterieuze manier van handelen.” God bestudeerde de gloeiende kegel van zijn sigaar. Het had de kleur van de zakkende zon. “Daar neem je, denk ik, geen genoegen mee.”
De Lange Man greep in het zand naast hem en liet de korrels langzaam door zijn vingers glijden. Hij fluisterde: “Ze vechten in jouw naam.”
De hemel was nu bijna paars, de eerste sterren openden hun ogen. Het strand was verlaten.
“Ja.”, zei God. “Mag ik een slokje van je cocktail?”
God slurpte, het schijfje citroen in het glas blokkeerde het rietje.
“Ja.” zei God, terwijl hij het glas teruggaf. “De menselijke bloeddorst heeft blijkbaar een reden nodig. Is het niet olie, gebied, macht, of aanzien, dan ben ik het. Tja.”
Het was nu donker en de diepblauwe hemel was een mantel van sterren.
“Maar…” waaghalsde De Lange Man, “…vergeef me mijn onmetelijke brutaliteit, maar jij bestaat toch helemaal niet?”
God stond op en klopte zijn handdoekje uit. Kippenvel stond op zijn magere benen. Zijn baard wapperde in de opkomende wind.
“Lange Man….” zei God. Hij pauzeerde, staarde over de donkere zee, vouwde vervolgens resoluut zijn handdoekje op en propte die in een tas. “Lange Man,_ zei God, “je hebt gelijk.”
Alleen op zijn handdoek, op het kille zand, starend in de onvattelijke duisternis, voelde De Lange Man zich plotseling van God verloren.

(Dit verscheen, in gewijzigde vorm, in De Leeuw)

Terug

Achterob is terug.

De ‘sociale media’, zoals dat heet, hadden en hebben mij in hun greep, en ik begon mijzelf in korte zinnen uit te drukken. Ik heb een sterke voorkeur voor kort en krachtig, maar ik kwam ook hier en daar te kort.
Vandaar, terug op het honk.

En toevallig, ik zie dat mijn laaste stukje ging over 64 jaar China. Een jaar dus.
Gisteren vierden wij de 65. Nou ja, vieren.
Het regende.

En ik denk dat de partijtop wel iets anders aan hun hoofd had dan een taart met kaarsjes, en hoe die eensgezind uit te blazen, want het broeit en borrelt in Hongkong.

Toegeven aan de eisen van de demonstranten opent een deur die niet meer gesloten kan worden; met harde hand (het leger) ingrijpen zal internationaal en lokaal schade doen aan het imago van China. Los dat maar eens op.

Mijn vriend Wim in Nederland vroeg via Facebook: wat weten jullie over Hongkong? Goeie vraag natuurlijk. Het internet geeft alles, al dan niet met VPN. De Chinezen zijn niet erg geinteresseerd in politiek, maar ze worden wakker als er ergens een relletje is.

De BBC en CNN zijn via satelliet te volgen. Wij, dat is D. en ik, volgen het op de voet. Dat China besloot om Instrgram te sluiten, is dus absurd.
Ik herhaal wat ik eerder zei en schreef: de nieuwe revolutie in China gaat via het internet.
Meer dan een honderd duizend Chinezen in dienst van de overheid controleren het internet, en lezen misschien dit. Ik denk het niet.

Ik kan een voorspelling doen over hoe dit in Hongkong gaat aflopen, maar dat maakt me treurig.

Lezers, welkom terug!